LJN: BZ3574, Hoge Raad 8 maart 2013 – Levering van onroerend goed is van rechtswege belast met BTW als het onroerend goed als nieuw vervaardigd geldt. In dat geval kan de verkrijging vrijgesteld zijn van overdrachtsbelasting. Hier was de ingrijpende renovatie van een winkelappartement aan de orde bij de levering. Alleen de dragende constructie met daarboven woningen bleef staan, waarna het appartement opnieuw is afgebouwd. Belanghebbende heeft ter zake van de verkrijging van dat winkelappartement op aangifte een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan en daartegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft het verzoek om teruggaaf afgewezen. In hoger beroep is het Hof het daarmee eens. De Hoge Raad vernietigt echter het oordeel van het Hof, dat bij de beoordeling van de vraag of een goed is vervaardigd in een geval als het onderhavige niet uitsluitend kan worden gelet op de hoedanigheid van de winkel vóór en na de werkzaamheden. Aangezien de winkel met de wooneenheden een integrerend onderdeel van een gebouw vormt en ook slechts kan bestaan door de bouwkundige constructie van dat gebouw, moet, aldus het Hof, bij de beoordeling of een goed is vervaardigd in de zin van artikel 11, lid 3, letter b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 het gebouw in zijn geheel in aanmerking worden genomen. Op grond daarvan heeft Hof geoordeeld dat de functie van het gebouw niet is gewijzigd en dat de werkzaamheden niet van zodanig ingrijpende aard zijn geweest dat daardoor een gebouw is ontstaan dat tevoren niet bestond. De omstandigheid dat op enig moment op de begane grond een open ruimte ontstond, rechtvaardigt naar het oordeel van het Hof niet de conclusie dat door de werkzaamheden in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden.

De Hoge Raad deelt dat oordeel niet en oordeelt in cassatie, dat voor de heffing van omzetbelasting kan krachtens artikel 11, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 sprake kan zijn van de levering van een gedeelte van een gebouw. Dat doet zich voor indien een gebouw horizontaal is gesplitst (appartementsrechten) of indien een gebouw verticaal is gesplitst. Voor de toepassing van artikel 11, lid 3, aanhef en letter b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 moet een dergelijk appartement of gedeelte, zoals in dit geval het gedeelte van de winkel op de begane grond dat zich niet onder de wooneenheden bevindt, afzonderlijk van het overige van het gebouw in aanmerking worden genomen. Het Hof is derhalve uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting volgens de Hoge Raad. De omstandigheid dat van de winkel als gevolg van de ingrijpende renovatiewerkzaamheden niet meer dan de draagconstructie onder de wooneenheden in stand is gebleven, laat geen andere conclusie toe dan dat de winkel, die gelet op hetgeen hiervoor is overwogen voor de toepassing van artikel 11, lid 1, aanhef en letter a, en lid 3, aanhef en letter b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 als een zelfstandige onroerende zaak moet worden aangemerkt, zodanig is verbouwd dat in wezen sprake is van nieuwbouw en mitsdien van een vervaardigd goed.

Volledig arrest: LJN: BZ3574, Hoge Raad 8 maart 2013

 

mr. Richard P.M. de Laat is advocaat te Utrecht bij De Advocaten van Van Riet waar hij als partner verbonden is aan de sectie vastgoed.