Rechtbank Den Haag | 26 juni 2013 | ECLI:NL:RBDHA:2013:8808 | Eigenaar is naast VvE overtreder in bestuursrechtelijke zin, zodat ook eigenaar kan worden aangesproken tot betaling van verbeurde dwangsommen. Overgangsrecht, verschoonbare termijnoverschrijding bij invordering dwangsommen.  

Deze uitspraak is een vervolg op het arrest van de Hoge Raad van 4 mei 2012 (LJN BW 4812), ook met noot op VvERecht.nl, waarin is bepaald dat een aanschrijving aan een vereniging van eigenaars tot het treffen van voorzieningen aan gemeenschappelijke gedeelten evengoed is aan te merken als een aanschrijving aan de, op grond van artikel 5:126 lid 2 BW door die vereniging vertegenwoordigde, eigenaars tezamen. Naar het oordeel van de Hoge Raad kan op grond van die aanschrijving niet alleen de VvE maar ook de eigenaar als overtreder worden aangemerkt en kunnen de kosten van bestuursdwang daarom niet alleen bij dwangbevel van de VvE worden gevorderd, maar ook van de eigenaar. Een aparte op de voet van artikel 5:113 lid 3 BW (hoofdelijke aansprakelijkheid pro rata) te voeren civielrechtelijke procedure is derhalve niet noodzakelijk. De omstandigheid dat in onderhavig geval geen kosten van bestuursdwang, maar verbeurde dwangsommen worden ingevorderd, doet aan dit uitgangspunt niet af. Kern van het arrest is dat door de uitbreiding van het bereik van de aanschrijving invordering bij dwangbevel mogelijk is bij zowel de VvE als de eigenaren. Geen beperking schuilt derhalve in het feit dat op grond van de Awb bij dwangbevel zowel kosten van bestuursdwang als verbeurde dwangsommen kunnen worden ingevorderd.

Overgangsrecht Vierder tranche Awb

Met ingang van 1 juli 2009 zijn de bepalingen van Hoofdstuk 5.3 Awb gewijzigd en vernummerd. Ingevolge artikel IV, eerste lid, Vierde tranche Awb (Stb. 2009/264) blijft, indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor 1 juli 2009 het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing. In het onderhavige geval gaat het om een overtreding die voor de inwerkingtreding van voormelde wetswijziging is aangevangen (namelijk op 6 mei 2009), maar ten tijde van de last onder dwangsom (op 30 september 2009), derhalve na de inwerkingtreding van voormelde wetswijziging voortduurde. In zijn uitspraak van 1 juni 2011 (LJN BQ6826) heeft de Afdeling geoordeeld dat in zo’n geval om het recht zoals dit gold tot 1 juli 2009 van toepassing te laten blijven, de overtreding niet alleen dient te zijn aangevangen voor 1 juli 2009, maar dat er ook een duidelijke aanwijzing aanwezig dient te zijn dat voor 1 juli 2009 sprake was van een lopend handhavingsproces. Die aanwijzing kan bijvoorbeeld worden gevonden in een schriftelijk voornemen tot handhavend optreden, waarbij de vermoedelijke overtreder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze als bedoeld in artikel 4:8, eerste lid, van de Awb naar voren te brengen. Nu de eigenaar in kwestie bij brief van 14 mei 2009 door de gemeente in kennis is gesteld van de op 6 mei 2009 geconstateerde overtreding en de gelegenheid is geboden om daarop haar zienswijze te geven, is in het onderhavige geval het recht dat gold voor 1 juli 2009 van toepassing, aldus de rechtbank .

Verschoonbare termijnoverschrijding

De rechtbank is van oordeel dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Daartoe overweegt de rechtbank dat de Afdeling in een uitspraak van 5 september 2012 (LJN BX6500) heeft geoordeeld dat indien een bestuursorgaan bij de bekendmaking van een besluit onjuiste rechtsmiddelenvoorlichting verschaft, behoudens kennelijke misslagen, te gelden heeft dat een daardoor veroorzaakte termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar kan worden geacht. De Afdeling heeft daarbij uitdrukkelijk overwogen dat daarmee in geval van onjuiste rechtsmiddelenverwijzing een strengere norm moet worden gehanteerd dan in geval van het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing

Volledig vonnis: Rechtbank Den Haag | 26 juni 2013 | ECLI:NL:RBDHA:2013:8808