LJN: BW0336, Rechtbank Rotterdam 28 maart 2012
De gemeente betaalt sinds 1974 een bijdrage in de schoonmaakkosten van een winkelcentrum. De gemeente heeft aankondigd hiermee te willen stoppen. Het winkelcentrum vordert continuering van de bijdrage. De rechtbank wijst de vordering af. Omdat het winkelcentrum ’s avonds en ’s nachts niet open is voor het publiek, is er geen sprake van een openbare weg als bedoeld in de Wegenwet. Een wettelijke verplichting voor de gemeente om het winkelcentrum te onderhouden bestaat daarom niet. De door de jaren heen betaalde bijdrage moet als overeenkomst van schenking worden aangemerkt. Het opzeggen van die overeenkomst door de gemeente is niet in strijd met de redelijkheid en de billijkheid.
De VvE baseerde haar vordering tot het voortzetten van de bijdrage onder meer op de Wegenwet. Artikel 4 lid 1 onder I van die wet bepaalt dat een weg openbaar is wanneer hij gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat in de wet bewust geen nadere omschrijving van ‘voor een ieder toegankelijk’ is opgenomen. Of sprake is van een voor een ieder toegankelijke weg moet blijken uit de omstandigheden van het geval.
Vast staat, dat het winkelcentrum in de jaren 1970 een aantal jaren dag en nacht vrij toegankelijk geweest is voor het publiek. Sinds (in ieder geval) 1980 is dit niet meer zo. Wat de reden van deze nachtafsluiting ook is, een gevolg daarvan is dat daarmee kenbaar is gemaakt dat het winkelcentrum een privaat karakter heeft en dat de straten en pleinen van het centrum niet algemeen toegankelijk zijn. Van een voor een ieder toegankelijke openbare weg als bedoeld in artikel 4 lid 1 onder I Wegenwet is daarom geen sprake. Daarop oordeelt de rechter, dat de in het genoemde wetsartikel onder II en III genoemde omschrijvingen van openbare weg wat het winkelcentrum Zuidplein betreft niet van toepassingzijn . Het winkelcentrum is immers nimmer onderhouden door de gemeente. Van medewerking van de gemeenteraad om aan het winkelcentrum de bestemming openbare weg te geven is geen sprake (meer).
Op grond daarvan komt de rechtbank tot het oordeel, dat het winkelcentrum geen openbare weg is. Een wettelijke verplichting voor de gemeente om op grond van de Wegenwet het winkel-centrum te onderhouden bestaat daarom niet. Het feit dat zich overdag tussen het winkelend publiek ook mensen bevinden die slechts gebruik maken van het openbaar vervoer doet aan het voorgaande niet af. Het lijdt geen twijfel dat het winkelcentrum ook voordelen geniet van de aanwezigheid van openbaar vervoer in de buurt van het winkelcentrum. De gemeente is dus niet verantwoordelijk voor het deugdelijk schoonmaken van het winkelcentrum. Dat de gemeente op kosten van de VvE het schoonhouden zal doen uitvoeren indien de VvE daartoe in gebreke zou blijven, kan niet anders dan als een taak van de gemeente in het kader van het handhaven van de openbare orde worden aangemerkt, aldus de rechtbank.
Deze laatste overweging vind ik moeilijk te rijmen met het naar mijn mening overigens juiste oordeel van de rechtbank: als de gemeente van mening is, dat de winkelpassage prive eigendom is, waarvoor zij niet langer gehouden is enige bijdrage in de schoonmaak te verstrekken, dan valt ook niet zonder meer in te zien op grond waarvan de gemeente zich op grond van de openbare orde wel de bevoegdheid zou kunnen toekennen het schoonhouden uit te voeren indien de VvE dat zou nalaten. Voor een dergelijke vorm van bestuursdwang is een publiekrechtelijke grondslag vereist, die het vonnis niet vermeldt.
Vervolgens oordeelt de rechtbank, dat sprake is van een civielrechtelijke overeenkomst van schenking, bij de opzeggingstermijn waarvan de gemeente de redelijkheid en billijkheid in acht genomen heeft, die mede blijkt uit HR 21 april 1995, NJ 1995, 437.