Gerechtshof Amsterdam |3 juni 2014 | ECLI:NL:GHAMS:2014:2272 – De VvE vordert in een dagvaardingsprocedure betaling van verenigingsbijdragen van een appartementseigenaar. Die eigenaar vordert voor het eerst in hoger beroep een vervangende machtiging om zelf het schilderwerk in de gemeenschappelijke hal uit te voeren, conform een door hem overgelegde offerte. De VvE voert daarop een ontvankelijkheidsverweer, stellende dat een verzoek tot een vervangende machtiging dient te worden ingeleid bij verzoekschrift. Het hof oordeelt daarover in dit tussenarrest als volgt:

‘De VvE heeft als enige verweer tegen deze vordering aangevoerd dat [appellant] de verkeerde rechtsingang heeft gekozen, omdat artikel 5:121 BW een verzoekschrift voorschrijft. Dat laatste is op zichzelf juist, maar met haar betoog miskent de VvE dat het hof op grond van het bepaalde in artikel 69 Rv verplicht is, ook voor het eerst in hoger beroep, de zaak te laten voortzetten volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure. Het hof zal de VvE in de gelegenheid stellen haar verweer in hoger beroep bij nadere akte aan te vullen.’

Artikel 69 Rv bepaalt voor zover hier relevant, dat indien een procedure is ingeleid met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift, de rechter de aanlegger beveelt om binnen een door de rechter te bepalen termijn het stuk waarmee de procedure is ingeleid, te verbeteren of aan te vullen. De rechter beveelt voorts dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure. Die regel wordt hier toegepast.

Verder is in dit tussenarrest nog interessant rechtsoverweging 3.5, waarin het hof de VvE ontvankelijk verklaart, ook al is niet duidelijk wie ten tijde van het aanhangig maken van het geding de bestuurder van de VvE was. Die vraag kan volgens het hof in het midden blijven, nu:

‘In de vergadering van de VvE van 3 april 2012 de VvE (heeft) besloten de geldende incassoprocedure te handhaven. Het onderhavige geding is van die incassoprocedure een uitvloeisel. Voorts heeft de vergadering van de VvE het bestuur van de VvE, dat is benoemd op 29 april 2013, gemachtigd in dit geding een memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel in te dienen. Met het samenstel van die twee besluiten staat voldoende vast dat de VvE zelf heeft besloten, zoals zij bevoegd was te doen, het onderhavige geding te voeren. Tussenkomst van een bestuur was daarvoor niet noodzakelijk, zodat de vraag wie de statutair bestuurder ten tijde van de inleidende dagvaarding was, geen beantwoording behoeft. Degene die feitelijk het dossier overeenkomstig het incassobeleid aan een gerechtsdeurwaarder of advocatenkantoor heeft overgedragen – naar mag worden aangenomen de beheerder – deed zulks dus met machtiging van de VvE.’

Volledig tussenarrest: Gerechtshof Amsterdam |03 juni 2014 | CLI:NL:GHAMS:2014:2272

Eindarrest: Gerechtshof Amsterdam |7 december 2014 |ECLI:NL:GHAMS:2014:5215

 

 

 

mr. Richard P.M. de Laat is advocaat te Utrecht bij De Advocaten van Van Riet waar hij als partner verbonden is aan de sectie vastgoed.