Raad van Arbitrage voor de Bouw 17 december 2009, 29.919
De aannemingsovereenkomsten waren niet duidelijk. Zowel de aannemer als de ontwikkelaar werden er in genoemd, zij het als een combinatie. De aannemer had de overeenkomsten echter niet (mede-)ondertekend en in de koopovereenkomsten, die los van de aannemingsovereenkomsten ondertekend waren, was niet op eenduidige wijze af te leiden dat sprake was van een gesplitste koop- en aannemingsovereenkomst en waarbij de koop met de ontwikkelaar gesloten was en de aanneming van werk met de aannemer.
De VvE sprak de aannemer én de ontwikkelaar aan op grond van de aannemingsovereenkomst en maakte arbitrage aanhangig bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw. Die kan echter niet vaststellen, dat de aannemer direct partij is bij de aannemingsovereenkomst. Als er geen overeenkomst is waar de VvE zich op kan beroepen, kan er evenmin een arbitraaal beding gelden tussen de VvE en de aannemer. Op die grond verklaart de Raad zich onbevoegd om van de zaak tegen de aannemer kennis te nemen.
Ook de vorderingen van de VvE op de ontwikkelaar worden niet inhoudelijk behandel door de Raad. In of bij de aannenmingsovereenkomst zélf is namelijk evenmin een arbitraal beding overeengekomen. Het verweer van de VvE, dat een arbitraal beding een bestendig gebruikelijk beding is op grond waarvan de Raad haar bevoegdheid kan baseren, wordt verworpen. Een arbitraal beding is geen bestendig gebruikelijk beding. Er zijn verschillende arbitrale clausules denkbaar met verschillende regelingen (AVA, UAV 1989, SWK, GIW) maar vaak geldt in het geheel geen regeling en is de gewone rechter bevoegd. Als er geen arbitraal beding is overeengekomen, dient de Raad zich onbevoegd te verklaren. Dat gebeurt dan ook in deze uitspraak. Dat laatste is geheel in lijn met artikel 1020 Rv waarin is bepaald dat partijen ‘bij overeenkomst’ geschillen aan arbitrage kunnen onderwerpen.