LJN: BV6646, Rechtbank Amsterdam 14 september 2011
Een VvE heeft een overeenkomst voor bepaalde tijd gesloten met een schoonmaakbedrijf. De werkzaamheden en de vergoedingen zijn in de overeenkomst omschreven. De algemene voorwaarden van het schoonmaakbedrijf zijn van toepassing. Daarin is onder meer een opschortingsverbod opgenomen voor de VvE als opdrachtgever. De VvE heeft klachten over de kwaliteit van het schoonmaakwerk en schort uiteindelijk de betaling op. Het schoonmaakbedrijf vordert doorbetaling, hetgeen de VvE weigert. De VvE wil dat het schoonmaakbedrijf weer aan het werk gaat, hetgeen het schoonmaakbedrijf weigert zolang zij niet betaald is. Daarop roept de VvE de ontbinding van de overeenkomst in. Het schoonmaakbedrijf roept daarna op haar beurt de ontbinding in.
De rechter oordeelt in deze uitspraak dat het schoonmaakbedrijf zich kan beroepen op het opschortingsverbod in haar algemene voorwaarden. Het beding is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar en bovendien zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld door de VvE waarom het beding in dit geval niet zou gelden. Dat oordeel is beslissend voor de uitkomst van het geding. De VvE had haar betalingen niet mogen opschorten. Dat heeft zij wel gedaan, waardoor niet het schoonmaakbedrijf maar de VvE na een aantal aanmaningen in verzuim is geraakt. De rechter wijst de vordering tot ontbinding van het schoonnmaakbedrijf toe en die van de VvE af.
Vervolgens behandelt de rechter de vraag wat de gevolgen van deze ontbinding zijn. Ontbinding heeft geen terugwerkende kracht, dus geldt slechts voor de toekomstige schoonmaakwerkzaamheden die als gevolg van de ontbinding niet meer verricht worden. Op grond van haar algemene voorwaarden vordert het schoonmaakbedrijf primair vergoeding van het volledige resterende contractsbelang. Dat is de som van alle facturen voor de vervallen toekomstige werkzaamheden, vermeerderd met de contractuele rente. Met een verwijzing naar HR 10 juli 2009, LJN: BI3402 wijst de rechtbank die vordering af. Het is naar het oordeel van de rechter in strijd met de redelijkheid en billijkheid, dat het schoonmaakbedrijf ook een vergoeding ontvangt voor kosten waarvan vast staat dat zij die niet maakt als gevolg van de ontbinding. Slechts het positieve contractsbelang komt bij ontbinding voor vergoeding in aanmerking. Dit betekent dat de schadevergoeding wordt begroot op de per datum van de ontbinding verwachte winst die het schoonmaakbedrijf in geval van correcte nakoming door de VvE gedurende de resterende looptijd van de overeenkomst zou hebben gerealiseerd. Deze vordering was door het schoonmaakbedrijf subsidiair ingesteld en wordt toegewezen. De eveneens gevorderde contractuele rente over het positieve contractsbelang wordt afgewezen, omdat contractuele rente slechts verschuldigd is over betalingen die voortkomen uit de overeenkomst zelf en niet over schadevergoeding.
Deze uitspraak onderstreept het belang van zorgvuldig handelen door de VvE. Mogelijk was de uitkomst van het geschil anders geweest als de VvE haar betalingen niet opgeschort zou hebben. De door het schoonmaakbedrijf ingeroepen ontbinding wordt uitsluitend toegewezen op grond van het betalingsverzuim van de VvE. Als de VvE doorbetaald had en steeds had toegezien op juiste nakoming van de werkzaamheden, dan had het schoonmaakbedrijf onmogelijk de ontbinding van de overeenkomst kunnen inroepen. Indien dat de klachten van de VvE voldoende vastgesteld hadden kunnen worden en deze bovendien gezien hun ernst de ontbinding rechtvaardigen én het schoonmaakbedrijf ook bij doorbetaling de kwaliteit van haar werkzaamheden niet zou verbeteren, dan zou na een ingebrekestelling mogelijk de (buitengerechtelijke) ontbinding door de VvE hebben standgehouden. Nu komt de rechter niet aan de beoordeling van die stelling van de VvE toe, omdat het (eerdere) verzuim van de VvE direct vast is komen te staan.