LJN: BY0971, Hoge Raad 4 januari 2013
Een woongebouw in Den Haag is gesplitst in appartementsrechten. Er is sprake van gebreken aan gemeenschappelijke gedeelten van het gebouw, maar de VvE gaat niet over tot herstel. De gemeente neemt daarop een bestuursdwangbesluit krachtens de Woningwet. In het besluit wordt de VvE als overtreder aangemerkt. Op grond van dat besluit gaat de gemeente uiteindelijk zelf over tot herstel. Na afronding van de werkzaamheden vaardigt de gemeente een dwangbevel uit aan een van de eigenaren waarin deze wordt gemaand tot betaling van diens aandeel in de kosten, zulks conform diens breukdeel in de splitsting. In de verzetprocedure die de eigenaar aanspant tegen het dwangbevel, verklaart de rechtbank het verzet gegrond in haar vonnis van 16 april 2008. De gemeente mag van de rechtbank de kosten van de herstelwerkzaamheden niet incasseren krachtens het bestuursdwangbesluit, omdat niet de eigenaar maar de VvE daarin als overtreder is aangemerkt.(1)
Vervolgens vordert de gemeente betaling door de eigenaar op grond van artikel 5:113 lid 5 BW. Krachtens dat artikel is elke eigenaar hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de VvE voor het breukdeel als genoemd in de splitsingsakte. Op die grondslag worden de vorderingen van de gemeente in eerste aanleg en in hoger beroep toegewezen. Bij de Hoge Raad klaagt de eigenaar er onder meer over, dat het hof de formele rechtskracht van het vonnis van de rechtbank van 16 april 2008 miskend heeft. De Hoge Raad ziet daarin geen aanleiding tot cassatie. Blijkens de conclusie bij het arrest faalt die grond reeds omdat uitsluitend aan een besluit van een bestuursorgaan formele rechtskracht kan toekomen. In het onderhavige geval geldt dat het besluit van B&W (de aanschrijving onder aanzegging van bestuursdwang) formele rechtskracht heeft gekregen, nadat de beslissing waarbij het bezwaar van de eigenaar tegen dat besluit ongegrond was bevonden, ook in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State had standgehouden.
Overigens geldt volgens de conclusie, dat het onherroepelijk worden van het vonnis van de rechtbank van 16 april 2008 geenszins aan de onderhavige vordering van de Gemeente in de weg staat. Alhoewel aan dat vonnis bindende kracht voor de burgerlijke rechter in een later geding tussen partijen niet kan worden ontzegd, komt daaraan volgens de AG niet de betekenis toe dat de eigenaar in het geheel niet voor de litigieuze kosten van bestuursdwang kan worden aangesproken. De bedoelde uitspraak heeft geen verdere strekking dan dat de Gemeente, omdat de eigenaar niet als “overtreder” in de zin van art. 5:26 (oud) Awb kan worden aangemerkt, die kosten niet bij dwangbevel van hem kan invorderen. Dat laat de aansprakelijkheid van de eigenaar op grond van artikel 5:113 lid 5 BW onverlet. Op dit een en ander stuit ook de klacht af dat het hof het ne bis in idem-beginsel heeft miskend. Er is geen sprake van dat in het onderhavige geding dezelfde rechtsbetrekking in geschil zou zijn als die waarop het vonnis van 16 april 2008 betrekking heeft, nog daargelaten welke de betekenis van het ne bis in idem-beginsel in civiele procedures is, aldus de conclusie bij het arrest.
Mijns inziens is dit een terechte conclusie. Een andere uitleg zou immers betekenen dat slechts de VvE jegens de gemeente aansprakelijk zou zijn en dat de werking aan artikel 5:113 lid 5 BW ontnomen zou zijn in een procedure waarin dat artikel niet ter discussie stond. Bij slapende VvE’s, die geen verhaal bieden in de vorm van banktegoeden of ander vermogen, zou het innen van de kosten van herstel op grond van de Woningwet en de Gemeentewet illusoir worden. Om oninbaarheid te voorkomen voorziet artikel 5:113 lid 5 BW in hoofdelijke aansprakelijkheid van de eigenaars. Dat is redelijk, nu de eigenaars gebaat zijn met het herstel, dat zij in het andere geval zelf zouden moeten laten uitvoeren.
Klik hier voor het volledige arrest
1. Deze uitspraak van de rechtbank is achterhaald door de Hoge Raad in zijn arrest van 4 mei 2012, LJN: BW4812 (elders met noot op VvERecht.nl). Daarin oordeelde de Hoge Raad, dat een aanschrijving aan een vereniging van eigenaars tot het treffen van voorzieningen aan gemeenschappelijke gedeelten tevens is aan te merken als een aanschrijving aan de, op grond van art. 5:126 lid 2 BW door die vereniging vertegenwoordigde, eigenaars tezamen. Dat brengt volgens de Hoge Raad mee dat niet alleen de VvE maar ook de individuele eigenaar als overtreder moet worden aangemerkt en dat (diens aandeel in) de kosten in de zin van art. 5:26 lid 1 (oud) ook van hem bij dwangbevel kunnen worden ingevorderd. Vanwege dit arrest luidt de titel van deze bijdrage ‘VvE én eigenaar overtreder’, anders dan de eerste alinea zou doen vermoeden.