Dit artikel werd eerder gepubliceerd in A.H. Lamers en S.L.T. Schoenmakers, Recht in een geïndividualiseerde netwerksamenleving, Zutphen, Uitgeverij Paris, 2014, p. 133-145.
1. Inleiding
Gedurende de tweede wereldoorlog werden grote delen van Nederlandse steden door bombardementen vernield. Bovendien raakte de huizenproductie in deze periode jaren achterop. De eigenaren die hun huizen hadden verloren door bombardementen ontvingen na de oorlog van het Rijk weliswaar een bijdrage in de door hen geleden oorlogsschade, maar deze was bepaald op de waarde van het vernielde pand op 9 mei 1940. De panden die waren vernield waren echter veelal oud en werden daardoor niet hoog getaxeerd. De bijdrage die de getroffen eigenaren ontvingen was daardoor, en door de inmiddels gestegen bouwkosten, niet hoog genoeg om opnieuw een volledig huis mee te financieren. Bovendien waren de bouwvoorschriften gewijzigd, waardoor het vaak niet toegestaan was de vernielde woning weer te herbouwen in dezelfde vorm als voorheen. Deze combinatie van factoren leidde ertoe dat de getroffen eigenaars vaak niet in staat waren hun woning te herbouwen. “De aangewezen oplossing voor deze moeilijkheden” was “het combineren van voormalige eigenaren”(1) in appartementsgebouwen. De bijdrage van het Rijk was vaak wel (bijna) voldoende om de aankoop van een etagewoning/appartement te betalen, maar het Nederlandse recht kende in die periode geen adequate rechtsvorm die afzonderlijke eigendom van etages mogelijk maakte.(2)
Al in 1941 werd dit door de Algemeen Gemachtigde voor de Wederopbouw gesignaleerd. Hij benaderde J.H. Beekhuis, destijds hoogleraar in Groningen, A.F. Schepel, verbonden aan de dienst voor de wederopbouw, en P. Scholten, hoogleraar te Amsterdam, om een wettelijke regeling voor de afzonderlijke eigendom van appartementen voor te bereiden.(3)
Het uiteindelijke resultaat van de werkzaamheden van dit team, dat later nog onder supervisie van E.M. Meijers werkte, was de eerste Nederlandse appartementenwetgeving, die op 20 december 1951 werd vastgesteld en op 1 december 1952 in werking trad.(4)
Enkele maanden later sprak Beekhuis in een rede bij gelegenheid van overdracht van het rectoraat van de Rijksuniversiteit Groningen over Contract en contractsvrijheid. In deze rede merkte hij op
”Aan alle kanten ziet men nieuwe menselijke contacten ontstaan, die leiden tot rechtsbetrekkingen, waarop de bestaande rechtsregels slechts met de grootste moeite kunnen worden toegepast”(5). Beekhuis wijdde zijn rede niet aan de appartementenwetgeving, waarvan hij de geestelijk vader was, maar aan overeenkomsten. Hij had echter evenzeer voor bespreking van het appartementsrecht kunnen kiezen. Het appartementsrecht was destijds immers ingevoerd om de nieuwe rechtsbetrekkingen binnen een in eigendom verdeeld appartementensgebouw vorm te geven. Het is nog steeds bij uitstek een rechtsvorm die verregaande verknoping van belangen van diverse partijen mogelijk maakt en aldus het ontstaan van ingewikkelde juridische netwerken faciliteert. Dat geldt a fortiori nu de ontwikkeling binnen het appartementsrecht niet heeft stilgestaan. De rechtsvorm was aanvankelijk een eenvoudig instrument om ruimtelijk de uitoefening van een zakelijk recht op een gebouw tussen meerdere deelgenoten te verdelen. Zij heeft zich ontwikkeld tot een rechtsvorm waarin de uitoefening kan worden geregeld van zakelijke rechten op: (a) niet alleen gebouwen met bijbehorende grond, maar ook alleen grond, (b) niet alleen in ruimte, maar (op sommige plaatsen binnen het Nederlandse koninkrijk) ook in tijd. Deze ontwikkelingen werden bij verschillende wetswijzigingen in 1972, 2005, en 2012 geïntroduceerd.
Bij de inwerkingtreding van het huidige Burgerlijk Wetboek in Nederland op 1 januari 1992 werden nog een aantal, voor dit artikel niet relevante, wijzigingen in het Nederlandse appartementsrecht aangebracht. In 2005 werd de Nederlandse wet op belangrijke onderdelen gewijzigd (6), maar deze wijziging had geen gevolgen voor de hoeveelheid rechtsbetrekkingen tussen de bij een appartementensplitsing betrokken actoren. In 2011 werden in de Nederlandse wetgeving bovendien mogelijkheden geïntroduceerd voor de overheid om in te grijpen in appartementensplitsingen. Deze wijzigingen uit 1992, 2005 en 2011 zal ik hierna niet verder behandelen.
In deze bijdrage zullen de verschillende juridische verbindingen tussen de belangrijkste betrokkenen in een appartementensplitsing en de daarin betrokken goederen worden behandeld. Daarbij zal vanuit een standaardsituatie worden voortgebouwd om – aan de hand van de diverse wetswijzigingen die hebben plaatsgevonden – de verdichting van de appartementensplitsing als netwerk inzichtelijk te maken.
2. De appartementensplitsing als netwerk in de wet van 1951.
Door de wet van 20 december 1951 (7), “houdende voorzieningen betreffende de splitsing van de eigendom van een gebouw in appartementen”, (hierna: Appartementenwet 1951) werd in het (oud) Burgerlijk Wetboek (hierna: OBW) een afdeling ingelast, die het in artikel 638a mogelijk maakte om een eigendomsrecht, een erfpachtsrecht of een opstalrecht op een gebouw te splitsen in appartementen. Onder een appartement werd volgens artikel 638a OBW verstaan: “Een aandeel in het gebouw met toebehoren, zo mede in de daarbij behorende grond met toebehoren, in welk aandeel is begrepen het recht op uitsluitend gebruik van een bepaald gedeelte van het gebouw, dat blijkens een inrichting bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt.”
Het appartementsrecht bestond dus uit een aandeel in het gesplitste zakelijk recht, dat tevens recht gaf op uitsluitend gebruik van bepaalde gedeelten van het gebouw die bestemd waren om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt (hierna: de privégedeelten). Daarnaast omvatte het appartement het medegebruiksrecht van de gedeelten die bestemd waren voor gemeenschappelijk gebruik (hierna: de gemeenschappelijke gedeelten). Er was dus een gemeenschap, waarin de eigenaars goederenrechtelijk moet elkaar waren verbonden en waarin zij voorts rechten op de gesplitste zaak (rond en gebouwen) konden uitoefenen.
Artikel 638g maakte het voorts mogelijk dat een vereniging van eigenaren (hierna: VvE) werd opgericht met of zonder rechtspersoonlijkheid. De appartementseigenaren waren van rechtswege lid van deze VvE (artikel 638m oud BW). Als zodanige VvE werd opgericht, ontstond er derhalve ook een verenigingsrechtelijke relatie tussen de appartementseigenaren onderling en tussen de appartementseigenaren en de VvE.
Eventuele betalingsverplichtingen, voortvloeiende uit een reeds voor de splitsing op de gesplitste zaak rustende grondrechten of hypotheek, kwamen na de splitsing te rusten op elk appartement voor het geheel. Hetzelfde gold voor de betaling van de erfpachtscanon van een gesplitst erfpachtsrecht.
Als een appartement vervolgens werd verhuurd of anderszins in gebruik werd gegeven, ontstond er bovendien nog een juridische relatie tussen de eigenaar en de huurder/gebruiker, en een afgeleide relatie tussen de overige eigenaren, respectievelijk de VvE en de huurder/gebruiker (bijvoorbeeld in verband met naleving van de bepalingen uit de splitsingsakte).
Bij een appartementensplitsing onder de wet van 1951 kwamen derhalve rechtsverhoudingen tot stand tussen:
- de appartementseigenaren onderling als medegerechtigden tot grond en gebouwen onderling;
- indien een VvE was opgericht: de appartementseigenaren en de VvE;
- de appartementseigenaren en de eventuele bloot eigenaar, c.q. eventueel de gerechtigde tot de anterieure grondrente of een hypotheekrecht;
- de appartementseigenaren en de huurders/gebruikers.
Bij drie appartementsrechten zag dit netwerk er schematisch derhalve als volgt uit:
Uiteraard is dit slechts een schematische weergave van de belangrijkste verbindingen in het netwerk. Daaruit blijkt echter reeds hoeveel juridische verbindingen in dit eenvoudige appartementennetwerk tot stand konden komen. Ook wordt daaruit inzichtelijk dat de eigenaren rechtstreeks een goederenrechtelijke aanspraak op hun appartement (privé-gedeelten en gemeenschappelijke gedeelten) hadden. Daarbij is de verhouding tussen de eventuele hypotheekhouder en een appartementseigenaar, die de verwerving van zijn appartement met een hypothecaire zekerheid financierde, nog niet eens vermeld.
3. De appartementensplitsing als netwerk in de wet van 1972
Omwille van in de praktijk gebleken onvolkomenheden en knelpunten in de appartementenwet 1951, werd het appartementsrecht begin jaren zeventig van de vorige eeuw gewijzigd. Bij deze wet van 7 september 1972 (8) (hierna: appartementenwet 1972), in werking getreden op 1 december 1972 (9), werd de oprichting van een vereniging van eigenaars (10) met rechtspersoonlijkheid verplicht gesteld. Waar onder de appartementenwet 1951 dus niet noodzakelijk ook nog lidmaatschapsverhoudingen tussen de appartementseigenaars en de VvE tot stand kwamen,omdat oprichting van een VvE toen niet verplicht was, werd dit onder de appartementenwet 1972 wel verplicht.
Daarnaast werd, met het oog op de toentertijd inmiddels ontstane behoefte aan serviceflats, de mogelijkheid geïntroduceerd om in de akte van splitsing aan het lidmaatschap van de VvE het verplichte lidmaatschap van een andere vereniging te koppelen. Deze andere vereniging kon dan overeenkomsten sluiten met de appartementseigenaars, bijvoorbeeld met betrekking tot het verstrekken van maaltijden.
Voorts werd de mogelijkheid gecreëerd om een appartementsrecht (11) op zijn beurt onder te splitsen in (onder) appartementsrechten (art. 875a OBW). Daarnaast werd nog een regeling ingevoerd voor het geval anterieure zakelijke rechten (bijv. hypotheek of grondrente) op een deel van de in de splitsing betrokken goederen rustten (art. 875h OBW).
Artikel 875 n (nieuw) maakte het bovendien mogelijk dat de appartementseigenaar zijn privé-gedeelten als lijdend met een erfdienstbaarheid bezwaart of als heersend erf zodanige erfdienstbaarheid aanneemt. Er werd voorts een speciale regeling voor vruchtgebruik op een appartementsrecht geïntroduceerd (art. 875q OBW).
In een splitsing met drie hoofdappartementsrechten, waarvan er één in drie onderappartementsrechten is ondergesplitst en waarin aan het lidmaatschap van de VvE het lidmaatschap van een andere vereniging is gekoppeld, komt er een aanzienlijk aantal verbindingslijnen bij in vergelijking met het schema in de vorige paragraaf.
Ook dit overzicht bevat slechts de belangrijkste verbindingen in het netwerk. Duidelijk is dat het netwerk aanzienlijk wordt uitgebreid door de mogelijkheid van ondersplitsing. Bij ondersplitsing moeten de eigenaars van het ondergesplitste appartementsrecht immers hun eigen VvE in de ondersplitsing oprichten, moet de vertegenwoordiging van de ondersplitsing in de VvE van de hoofdsplitsing worden geregeld, en komen de “onder-appartementseigenaars” in goederenrechtelijke verhouding tot de overige appartementseigenaars in de hoofdsplitsing te staan. Het eventuele koppelen van het lidmaatschap van een andere vereniging brengt nog eens lidmaatschapsverhoudingen mee tussen deze vereniging. Daarnaast sluiten de eigenaars overeenkomsten, bijvoorbeeld met betrekking tot maaltijdverstrekking, met deze vereniging.
4. De appartementensplitsing als netwerk in de voormalige Nederlandse Antillen (2005) en Aruba (2012) (12)
Om ook de goederenrechtelijke positie van kopers van timeshares adequaat te versterken, bepleitte ik in 1997 in het preadvies “Naar een vernieuwd appartementsrecht” (13) om het appartementsrecht zodanig aan te passen, dat een recht op een onroerende zaak ook in tijd zou kunnen worden gesplitst in appartementsrechten. In Nederland zijn deze voorstellen niet overgenomen, maar in de voormalige Nederlandse Antillen (14) werden deze – tegelijk met een licht aangepaste implementatie van Richtlijn 94/47/EG in de artikelen 48a-48g (15) – in 2005 wel ingevoerd met enkele geringe aanpassingen. (16)
Enige tijd later volgde ook Aruba met de afkondiging van het Landsbesluit van 18 juni 2012 tot wijziging van de Boeken 5 en 7 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (Landsverordening Aanpassing appartementsrecht en een regeling gebruik in deeltijd van onroerende zaken en andere registergoederen).(17) In deze landsverordening werden overigens ook enkele andere moderniseringen en aanpassingen overgenomen, die inmiddels in 2005 in het Nederlandse appartementsrecht waren doorgevoerd (18), zoals de mogelijkheid om alleen grond (zonder gebouwen) te splitsen.
Met deze wijzigingen die ook het mogelijk maken om op Aruba timeshares in onroerend goed uit te geven in de vorm van appartementsrechten, beschikt Aruba over zeer moderne wetgeving die het mogelijk maakt om de rechten van kopers van timeshares zowel obligatoir als goederenrechtelijk op een adequate manier vorm te geven. Ik zal mij hierna beperken tot de regeling van timesharing via het appartementsrecht in Aruba, nu deze inhoudelijk op de voor dit artikel relevante punten overeenkomt met die van de voormalige Nederlandse Antillen.
In artikel 5:106 Burgerlijk Wetboek van Aruba (hierna: BWA) is in de eerste twee leden uitdrukkelijk bepaald dat een eigenaar, erfpachter of opstaller bevoegd is om zijn recht op een gebouw met toebehoren en de daarbij behorende grond of op een stuk grond te splitsen in appartementsrechten of “deeltijdappartementsrechten”.
Artikel 5:106 lid 3 BWA maakt bovendien mogelijk dat ook appartementsrechten worden (onder)gesplitst in gewone appartementsrechten en/of deeltijdappartementsrechten. Ook deeltijdappartementsrechten zelf mogen – onder voorwaarden – weer worden ondergesplitst in deeltijdappartementsrechten. Bovendien mogen volgens artikel 5: 148 BWA ook andere registergoederen worden gesplitst in appartementsrechten of deeltijdappartementsrechten, voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht. Volgens de memorie van toelichting (19) wordt hiermee gedoeld op rechten op registergoederen als bedoeld in art. 3:10 BWA. Daarmee wordt de weg geopend om bijvoorbeeld cruiseschepen in (deeltijd)appartementsrechten te splitsen.
Wat onder deeltijdappartementsrecht moet worden verstaan volgt uit artikel 5:106 lid 4 BWA:
“Onder deeltijdappartementsrecht wordt verstaan een aandeel in de goederen die in de splitsing zijn betrokken, dat de bevoegdheid omvat tot het op al dan niet regelmatig terugkerende tijdstippen gedurende een al dan niet vastgestelde periode uitsluitend gebruik van bepaalde gedeelten van het gebouw die blijkens hun inrichting bestemd zijn of worden om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt”.
Uit deze definitie blijkt dat bij de splitsing appartementsrechten kunnen worden gecreëerd die evenals een gewoon appartementsrecht inhouden:
- een aandeel in de goederen die in de splitsing zijn betrokken;
- een bevoegdheid tot uitsluitend gebruik van bepaalde gedeelten van de gesplitste goederen (hierna: de ‘privé-gedeelten’ of ‘de woning’);
Maar waarbij bovendien geldt: - dat de gebruiksbevoegdheid van de privé-gedeelten is beperkt tot het op al dan niet regelmatig terugkerende tijdstippen gedurende een al dan niet vastgestelde periode gebruiken van de desbetreffende privé-gedeelten.
Het exclusieve gebruiksrecht dat iedere appartementseigenaar heeft met betrekking tot zijn privé-gedeelten, kan dus in de akte van splitsing in tijd worden beperkt. Uit de uitvoerige omschrijving “op al dan niet regelmatig terugkerende tijdstippen gedurende een al dan niet vastgestelde periode gebruiken” blijkt dat degene die tot splitsing overgaat, vrij is om “floating systems” in te richten, waarbij de deeltijdappartementseigenaar recht heeft op een bepaalde periode per jaar, die echter niet steeds op hetzelfde tijdstip of in hetzelfde seizoen valt. Het hoeft zelfs niet om een vaste periode te gaan. Ook maakt deze omschrijving het opsparen van gebruiksrechten mogelijk. Dit vereist – aldus de memorie van toelichting bij artikel 5:106 BWA (20) – wel een gedetailleerde regeling in de akte van splitsing. Daarom wordt deze gedetailleerde regeling in de akte van splitsing ook verplicht gesteld in het toegevoegde artikel 5:111 sub c onderdeel e BWA, dat tot gevolg heeft dat de akte van splitsing in geval van deeltijdappartementsrechten tevens moet bevatten: “een nauwkeurige vermelding van tijdstippen en periodes gedurende welke de deeltijdappartementseigenaren hun gebruiksrecht mogen uitoefenen”. In de akte van splitsing kan dus worden geregeld hoe de verschillende gebruikstijdstippen en gebruiksduren worden bepaald. Omdat deze regeling in de akte van splitsing wordt opgenomen, heeft deze goederenrechtelijk effect en bepaalt deze mede de inhoud van het aandeel dat de (deeltijd)appartementseigenaars in de gemeenschap hebben.
De regeling van het deeltijdappartementsrecht in het Arubaanse BW omhelst dus in feite niet meer dan de uitdrukkelijke bepaling, dat het exclusieve gebruiksrecht dat iedere appartementseigenaar heeft, tot een bepaalde tijdsperiode kan worden beperkt. Daarmee heeft de desbetreffende eigenaar een voortdurend aandeel in de gemeenschap, is hij van rechtswege – en voortdurend – lid van de vereniging van eigenaars, maar heeft hij een in tijd beperkt gebruiksrecht. Voor de tijdsperioden waarop het gebruiksrecht geen betrekking heeft, kunnen dus andere deeltijdappartementsrechten worden uitgegeven.
In een situatie waarin in de hoofdsplitsing drie hoofdappartementsrechten worden uitgegeven, aan het lidmaatschap van de VvE tevens het lidmaatschap van een andere vereniging is gekoppeld (bijvoorbeeld om de verhuur van de (deeltijd)appartementsrechten te regelen), en één van de hoofdappartementsrechten in 52 deeltijdappartementsrechten is gesplitst, ontstaat ten opzichte van de in paragrafen twee en drie opgenomen schema’s ongeveer het volgende spel van verbindingslijnen.
Het moge duidelijk zijn dat in bovenstaande figuur slechts enkele deeltijdappartementseigenaars zijn opgenomen, met lijnen die de volgende betrekkingen weergeven:
- hun rechten ten aanzien van de gemeenschappelijke gedeelten;
- hun rechten ten aanzien van de privé-gedeelten;
- hun lidmaatschap van de VvE-ondersplitsing van één (onder)appartementsrecht in 52 deeltijdappartementsrechten;
- hun directe lidmaatschap van de VvE ondersplitsing van één hoofdappartementsrecht;
- hun indirecte lidmaatschap van de VvE hoofdsplitsing;
- hun directe lidmaatschap van de ‘andere’ vereniging;
- hun goederenrechtelijke verhouding ten opzichte van de overige appartementseigenaars, zowel in de ondersplitsing(en) als in de hoofdsplitsing;
- hun verhouding ten opzichte van eventuele anterieure hypotheekhouders e.d.
Niet weergegeven zijn de lijnen die lopen tussen eventuele huurders van deeltijdappartementsrechten en de “andere vereniging” en de overige VvE’s.
5. Ter afronding
De appartementensplitsing is in het Koninkrijk der Nederlanden een hybride rechtsvorm, waarin zowel goederenrechtelijke rechtsbetrekkingen bestaan tussen de eigenaars onderling en verenigingsrechtelijke rechtsverhoudingen tussen de eigenaars en de VvE. Een appartementensplitsing is dan ook een hybride netwerk, waarin in ieder geval goederenrechtelijke en verenigingsrechtelijke rechtsbetrekkingen worden gecombineerd. Soms komen binnen dit netwerk ook gewone verbintenisrechtelijke verhoudingen tot stand.
De appartementseigenaars hebben bovendien een aandeel in de rechten (eigendom, erfpacht, opstal of een appartementsrecht zelf , art. 5:106 BW), die in appartementsrechten zijn gesplitst. De objecten van deze gesplitste rechten kunnen in Nederland grond en/of gebouwen zijn. In Aruba kunnen ook andere rechten op registergoederen worden gesplitst, zoals rechten op cruiseschepen (art. 5:148 BWA). De appartementseigenaars staan dus ook in een rechtsbetrekking tot deze objecten.
Indien een recht van erfpacht of opstal is gesplitst, ontstaat ook een rechtsverhouding tussen alle appartementseigenaars en de bloot eigenaar. Zij zullen dan gezamenlijk de aan het opstal- of erfpachtrecht verbonden bevoegdheden uitoefenen en voorts gezamenlijk de verplichtingen jegens de bloot eigenaar van de grond moeten nakomen.
Telkens wanneer een (onder)appartementsrecht wordt ondergesplitst in (deeltijd- of onder-) appartementsrechten, ontstaat er een nieuwe VvE in de ondersplitsing, naast de al bestaande VvE in de hoofdsplitsing.
De schema’s in de voorgaande paragrafen zijn uiteraard niet volledig, maar zij geven een goed beeld van de grote hoeveelheid rechtsbetrekkingen die tussen de actoren in een appartementensplitsing bestaan. De hoeveelheid verbindingslijnen geeft een aardige indicatie van de vele onderdelen waaruit een appartementensplitsing als netwerk bestaat. Het appartementsrecht is aldus bij uitstek een rechtsvorm waarin zich multidimensionale en meerpartijenverhoudingen in een netwerk manifesteren.
VOETNOTEN
1. Kamerstukken II 1946/1947, 451, 3 (MvT), p. 4
2. Kamerstukken II 1946/1947, 451, 3 (MvT), p. 4.
3. R.F.H. Mertens, Appartementsrecht en de welstandsbepalingen, Ars Notariatus XLIII, Amsterdam-Deventer: Kluwer 1989, p. 16.
4. Stb. 1951, 571 en Stb. 1952, 484.
5. J.H. Beekhuis, Contract en contractsvrijheid, in Geschriften van J.HH. Beekhuis, Zwolle, W.E.J. TJeenk willink 1989, p.177.
6. Wet van 19 februari 2005 (Stb. 2005, 89)
7. Stb. 1951, 571
8. Stb. 1972, 467.
9. Stb. 1972, 468.
10. In artikel 875f OBW werd de naam van de rechtsvorm gewijzigd van “vereniging van eigenaren” in “vereniging van eigenaars”.
11. In artikel 875a OBW werd de term “appartement” vervangen door “appartementsrecht”. De “appartementseigenaren” werden “appartementseigenaars”.
12. Onderdelen van deze paragraaf komen overeen met een artikel “Timesharing op Aruba, 25 jaar later”, dat in 2014 zal verschijnen in de bundel ter gelegenheid van het vijfde lustrum van de Universiteit van Aruba.
13. R.F.H. Mertens, ‘Naar een vernieuwd appartementsrecht’, Preadvies Koninklijke Notariële Broederschap, Lelystad : Vermande 1997, p. 29-41.
14. LANDSVERORDENING van de 27ste april 2005 tot wijziging van de Boeken 5 en 7 van het Burgerlijk Wetboek (Landsverordening regeling gebruik in deeltijd van onroerende zaken en aanpassing appartementsrecht), Publicatieblad A, 2005, nr. 58.
15. Zie hierover S. Jansen, Het recht van gebruik in deeltijd van onroerende zaken in de Nederlandse Antillen, TAR 2007, p. 135-150.
16. Zie hierover R.J.A. Arduin, Timesharing: de landsverordening regeling gebruik in deeltijd van onroerende zaken en aanpassing appartementsrecht, TAR 2005/4, p. 197-210; J. de Boer, Timeshare in de Nederlandse Antillen, WPNR 2005/6644, p. 910-912
17. Afkondigingsblad van Aruba 2012 no. 27. Deze landsverordening is in werking getreden op 1 november 2012 (Afkondigingsblad van Aruba 2012 no. 41). Op dezelfde datum trad ook in werking het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van 4 oktober 2012 houdende regels inzake de gegevens die de verkopers van rechten van gebruik in deeltijd van onroerende zaken ten behoeve van kopers in de koopakte moeten vermelden (Gegevensbesluit rechten van gebruik in deeltijd van onroerende zaken), Afkondigingsblad van Aruba 2012 no. 38. Deze Landsverordening zal ik hierna kortheidshalve aanduiden als “ de Landsverordening”
18. Wet van 19 februari 2005 (Stb. 2005, 89).
19. Staten van Aruba, Zittingsjaar 2008-2009-654, no.3, p. 22.
20. Staten van Aruba, Zittingsjaar 2008-2009-654, no.3.