Rechtbank Rotterdam, 27 maart 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:2179
In onderhavige zaak heeft VvE Jonker Fransstraat te Rotterdam (hierna: “de VvE”) Viramah Vastgoed B.V. (hierna: “Viramah”) als één van de appartementseigenaren gedagvaard. De VvE vordert van Viramah betaling van een bedrag van € 7.694,53 in hoofdsom evenals rente en buitengerechtelijke kosten. De VvE stelt hierop recht te hebben, nu Viramah de periodieke bijdragen vanaf februari 2015 onbetaald heeft gelaten.
Viramah betwist niet de periodieke bijdragen vanaf februari 2015 onbetaald te hebben gelaten, maar doet wel onder andere een beroep op opschorting dan wel verrekening van de verschuldigde periodieke bijdragen met haar door haar gestelde vordering op de VvE. Volgens Viramah heeft zij namelijk kosten gemaakt doordat de VvE niet voldoende onderhoud zou hebben gepleegd. Zo stelt Viramah dat zij onder andere reparaties aan het riool, het dak en de gevel heeft moeten uitvoeren en deze kosten mag verrekenen met de periodieke bijdragen dan wel de betaling van de periodieke bijdragen op te schorten totdat de VvE de reparatiekosten aan haar heeft vergoed. De VvE stelt dat Viramah haar nooit heeft verzocht de beschreven reparaties uit te voeren en betwist dan ook gehouden te zijn de kosten voor de reparaties aan Viramah te vergoeden.
De kantonrechter stelt vast dat op Viramah de bewijslast rust van haar (door de VvE betwiste) stelling dat de VvE onrechtmatig heeft gehandeld door het schenden van haar onderhoudsverplichting waardoor Viramah schade zou hebben geleden. De kantonrechter oordeelt daarbij dat Viramah dit bewijs niet heeft geleverd. De door Viramah gestelde vordering op de VvE komt daarom volgens de kantonrechter niet vast te staan.
Op basis van het bovenstaande oordeelt de kantonrechter als volgt over het door Viramah aangevoerde opschortingsrecht ex art. 6:52 BW en recht op verrekening ex art. 6:136 BW.
“5.3 […]Artikel 6:52 BW regelt de opschortingsbevoegdheid en bepaalt dat een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, bevoegd is de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen. Nu Viramah een vordering in reconventie heeft ingesteld met betrekking tot deze kostenposten, welke vordering door VvE gemotiveerd betwist wordt, is er naar het oordeel van de kantonrechter (nog) geen sprake van een opeisbare vordering zodat hem geen beroep op opschorting toekomt.
5.4 Nu Viramah geen beroep op een opschortingsrecht kan doen, diende hij de maandelijkse bijdrage in beginsel tijdig te betalen. Door Viramah is voorts aangevoerd dat hem een beroep op verrekening toekomt. Dit beroep op verrekening zal worden gepasseerd op de voet van artikel 6:136 BW, nu de gegrondheid daarvan, zoals blijkt uit hetgeen hierna in reconventie wordt overwogen, niet eenvoudig kan worden vastgesteld.”
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de kantonrechter in onderhavige zaak niet uitsluit dat een appartementseigenaar een recht op opschorting of verrekening tegenover de VvE kan inroepen, maar dat de betreffende appartementseigenaar voor een succesvol beroep hierop wel een opeisbare vordering dient te hebben. Nu Viramah (nog) geen opeisbare vordering tegenover de VvE heeft, kan haar beroep op verrekening en opschorting niet slagen.
Volledige uitspraak: Rechtbank Rotterdam, 27 maart 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:2179