Hof Den Haag d.d. 10 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:483 – In het merendeel van de splitsingsaktes wordt (kort gezegd) bepaald dat het bestuur de machtiging van de vergadering nodig heeft voor het instellen van rechtsvorderingen, maar dat dit niet nodig is voor het voeren van verweer in een procedure. Zie ondermeer artikel 41 lid 4 Modelreglement 1992 en artikel 53 lid 5 Modelreglement 2006. Deze bepaling moet volgens jurisprudentie beperkt worden uitgelegd. Als de VvE in een procedure in eerste aanleg verweer voert, dan heeft het bestuur daarvoor in beginsel geen machtiging nodig van de vergadering. Echter, wenst de VvE hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak in eerste aanleg, dan is daarvoor wel een machtiging van de vergadering nodig. Het voeren van verweer in eerste aanleg door de VvE is dus iets anders dan het instellen van hoger beroep door de VvE tegen een uitspraak in eerste aanleg. Het besluit om hoger beroep in te stellen moet dan ook door de vergadering worden genomen, het bestuur is daartoe niet op voorhand gemachtigd op grond van de splitsingsakte.
De achterliggende gedachte hiervan is dat het de vergadering is die alle bevoegdheden heeft voorzover deze niet door de wet of splitsingsakte aan andere organen worden opgedragen (artikel 5:125 lid 1 BW). Dit brengt met zich mee dat de taken van het bestuur zijn beperkt tot het beheren van de middelen van de vereniging en het uitvoeren van vergaderbesluiten, zie Hof Amsterdam d.d. 29 november 2007, nr. 638/07, NJF 2008/133 .
In een uitspraak van het Hof Leeuwarden van 21 juni 2011 wordt verder toegelicht waarom een (afzonderlijke) machtiging van de vergadering nodig is voor het instellen van een hoger beroepprocedure door de VvE. Het Hof overweegt in overweging 9 van haar beschikking:
“[…] Het is een zelfstandige procedure. Het besluit om deze procedure al dan niet te starten, vergt een zelfstandige afweging, waarbij alle relevante belangen in aanmerkingen moeten worden genomen. Dat er niet van kan worden uitgegaan dat de appartementseigenaren bij die afweging tot dezelfde conclusie zullen komen, volgt al uit het feit dat [geïntimeerde], als een van de eigenaren, verweer voert tegen de ingestelde vorderingen en uit het feit dat niet alle vorderingen zijn toegewezen.”
Duidelijke taal van het Hof Leeuwarden. Voor het instellen van hoger beroep zal opnieuw een afweging van belangen moeten plaatsvinden, waarvan de uitkomst niet op voorhand kan worden vastgesteld. De vergadering zal opnieuw in de gelegenheid moeten worden gesteld om hierover een standpunt in te nemen. Om die reden is een afzonderlijke machtiging van de vergadering noodzakelijk.
In het licht van deze jurisprudentie, is een recente uitpraak van het Hof Den Haag opmerkelijk. In deze procedure wordt een appartementseigenaar in eerste aanleg (grotendeels) in het gelijk gesteld door de rechtbank. De VvE kan zich hiermee niet verenigen en stelt hoger beroep in tegen deze uitspraak, zonder dit (eerst) voor te leggen aan de vergadering. In hoger beroep stelt de verwerende eigenaar zich op het standpunt dat de VvE niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het bestuur niet gemachtigd is door de vergadering voor het instellen van het hoger beroep. Over het instellen van rechtsvorderingen is in de splitsingsakte een bepaling opgenomen, (nagenoeg) gelijkluidend aan artikel 41 lid 4 Modelreglement 1992. Het Hof overweegt in overweging 4 van haar beschikking:
“[…] Dit artikel vergt […] wel een dergelijke machtiging voor het instellen van rechtsvorderingen, maar niet voor het voeren van verweer. Nu het hoger beroep in feite een voorzetting van het verweer is en nu de betreffende bepaling bovendien niet voorschrijft dat hiervoor een machtiging van de ALV nodig is, wordt deze stelling verworpen. Overigens is genoegzaam komen vast te staan, mede gezien de nieuwsbrief van 28 juli 2014 […], dat de leden van de VvE op de hoogte zijn van deze hoger beroepsprocedure en dat geen van de leden van de VvE bezwaar heeft gemaakt tegen het voeren van deze procedure.”
Het Hof Den Haag is –anders dan het Hof Leeuwarden- van oordeel dat de hoger beroepprocedure feitelijk moet worden beschouwd als een voorzetting van het verweer van de VvE in eerste aanleg. Voor het voeren van verweer is geen machtiging van de vergadering nodig, zodat dat ook geldt voor het instellen van een daarop volgende hoger beroepprocedure, aldus het Hof. Verder overweegt het Hof Den Haag dat de eigenaren via de nieuwsbrief voldoende op de hoogte zijn van de hoger beroepprocedure. Het feit dat geen van de eigenaren daartegen bezwaar heeft gemaakt wordt door het Hof eveneens meegewogen.
Het oordeel van het Hof Den Haag dat de hoger beroepprocedure feitelijk een voortzetting is van het in eerste aanleg gevoerde verweer, lijkt mij een onjuist uitgangspunt. Met het Hof Leeuwarden ben ik van mening dat voor het instellen van een hoger beroepprocedure een afzonderlijke belangenafweging moet worden gemaakt. Deze afweging kan in het kader van een hoger beroep procedure anders uitvallen dan de procedure in eerste aanleg. Zo kan het alleen al vanuit kostenoogpunt praktischer zijn juist geen hoger beroep in te stellen. De praktijk wijst uit dat de termijn om hoger beroep in te stellen uitermate kort kan zijn, vaak te kort om een vergadering bijeen te roepen. In zulke gevallen is niet ondenkbaar dat eigenaren via andere kanalen worden geïnformeerd over (de mogelijkheid tot) het instellen van een hoger beroepprocedure en kan hen alvast worden gevraagd hoe zij daar tegenaan kijken. Op die manier is het voor het bestuur mogelijk alvast een inschatting te maken over de noodzaak tot het al dan niet instellen/voorbereiden van hoger beroep. Echter, in dat geval zal het alsnog wenselijk zijn om het instellen van het hoger beroep zo spoedig mogelijk te bekrachtigen in de ledenvergadering.
Volledige uitspraak: Hof Den Haag d.d. 10 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:483