Gerechtshof den Haag, 24 november 2015,  ECLI:NL:GHDHA:2015:3464 – De vordering van een VvE op een appartementseigenaar tot betaling van servicekosten is in eerste aanleg toegewezen. In hoger beroep beroept de eigenaar zich erop, dat de VvE non existent is. Er is een akte van splitsing uit 1968, maar daarin is slechts bepaald dat indien de vergadering van eigenaars daartoe beslist een vereniging van eigenaars kan worden opgericht. Vervolgens stelt het hof vast, dat partijen zich weliswaar hebben gedragen als ware er een VvE maar dat dat er niet toe leidt, dat zulks ook in rechte komt vast te staan.

Het hof overweegt daartoe als volgt:

‘het hof stelt voorop dat [belanghebbende] en [appellante]  er kennelijk van zijn uitgegaan dat een VvE als bedoeld in artikel 5:124 BW was ontstaan, terwijl zij zich ook naar het bestaan daarvan hebben gedragen. De vraag of uit deze gedragingen kan worden afgeleid dat zij een zogenoemde informele vereniging als bedoeld in artikel 2:30 BW hebben opgericht, zoals de VvE betoogt, behoeft in dit geding geen beantwoording. Ook indien van de oprichting daarvan wordt uitgegaan, komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking. De VvE, die geen statuten heeft, heeft immers niets gesteld omtrent haar organisatie als informele vereniging noch over de in die organisatie geregelde wijze van besluitvorming. Dat lag, gelet op het gevoerde verweer dat de besluiten (..) non-existent zijn, wel op haar weg. Aldus kan niet worden vastgesteld dat in de vergadering van de VvE als informele vereniging rechtsgeldig is besloten tot het opleggen van een lidmaatschapsbijdrage van € 160,- per maand per appartementsrecht. Overigens is de VvE, bij gebrek aan een statutaire grondslag, ook niet bevoegd om verbintenissen aan het verenigingslidmaatschap te verbinden (artikel 2:34a BW). De vordering van de VvE ziet echter wel op zodanige verbintenissen.’ 

Daaruit leidt het hof af dat de VvE geen vereniging van eigenaars in de zin van artikel 5:124 BW is en dat de VvE geen rechtsgeldige grondslag voor haar vordering jegens de eigenaar heeft aangevoerd. Het vonnis waarvan beroep wordt daarop vernietigd en de vorderingen van de VvE zijn geheel afgewezen. Hoewel het hof daar niet naar verwijst, is dit oordeel is in lijn met Hoge Raad 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8733 (ook met noot op Vverecht.nl). In dat arrest wordt in aanvulling op het voorgaande ingegaan op de gevolgen van de wetswijziging van 2005 voor wat betreft het oprichten van een VvE.

Wat in het midden blijft is de vraag hoe het gerechtshof zou hebben geoordeeld indien wel zou zijn komen vast te staan, dat sprake is van een informele vereniging, die op rechtsgeldige wijze heeft besloten tot het opleggen van een verenigingsbijdrage. Naar mijn voorlopig inzicht zouden in dat geval de vorderingen van de informele vereniging alsnog inhoudelijk beoordeeld dienen te worden. Ook een informele vereniging heeft procesbevoegdheid. Daarmee in overeenstemming is dat de VvE in de proceskosten wordt veroordeeld.

Volledige uitspraak: Gerechtshof den Haag, 24 november 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3464

 

mr. Richard P.M. de Laat is advocaat te Utrecht bij De Advocaten van Van Riet waar hij als partner verbonden is aan de sectie vastgoed.