Rechtbank Rotterdam | 6 november 2013 | ECLI:NL:RBROT:2013:8757
In een bodemprocedure bij de rechtbank voert de VvE verweer en stelt de VvE een tegeneis in. Door eiser is daartegen aangevoerd, dat de VvE niet-ontvankelijk moet worden verklaard in conventie en in reconventie, vanwege het ontbreken van een besluit van de VvE tot het voeren van verweer in de procedure en het instellen van een reconventionele eis. In een eerder tussenvonnis overwoog de rechtbank inderdaad dat vooralsnog niet vast staat dat de VvE is verschenen in de procedure in conventie en dat de VvE in beginsel niet-ontvankelijk is in haar vordering in reconventie. Uit de processtukken bleek namelijk niet dat de VvE voormelde besluiten genomen had. Daarop hield de VvE alsnog een ALV, waarin het vereiste quorum niet gehaald werd. In de tweede ALV die daarop uitgeroepen werd, konden de besluiten alsnog worden genomen. Echter, de eerste ALV was uitgeroepen zonder de termijn van veertien dagen tussen de oproeping en de vergadering in acht te nemen. Bovendien waren de voormelde besluiten ten onrechte niet geagendeerd. Eiser stelt daarop nog steeds, dat de besliuten niet rechtsgeldig genomen zijn volhardt in diens vordering tot niet-ontvankelijk verklaring van de VvE. Dat gebeurt echter niet.
De rechtbank gaat terecht niet over tot niet-ontvankelijkverklaring van de VvE, zelfs niet als vast zou komen te staan dat de besluiten gebrekkig tot stand gekomen zijn. Omdat de geschonden regels voorschriften betreffen, welke het nemen van besluiten betreft, zijn de besluiten niet nietig maar eventueel vernietigbaar. Op grond van artikel 5:130 jo 2:15 BW leidt schending van procedurevoorschriften tot vernietigbaarheid. Een vernietigbaar besluit komt echter wel tot stand. Tot het moment waarop de vernietiging wordt uitgesproken, zijn de besluiten derhalve rechtsgeldig. Nu kennelijk geen verzoek tot vernietiging is ingediend en de indieningstermijn van één maand uit artikel 5:130 BW reeds is verstreken, gaat de rechtbank uit van de rechtsgeldigheid van de besluiten tot het voeren van verweer en het instellen van een reconventionele vordering. De VvE is daarmee zowel in conventie verschenen als in reconventie ontvankelijk.
Wat opvalt is dat de rechtbank in dit tussenvonnis kennelijk ook vereist dat de VvE besluit tot het voeren van verweer in de procedure. Een dergelijke eis geldt niet op grond van de modelreglementen. Zo bepaalt artikel 53 lid 5 MR 2006: ‘Het bestuur behoeft geen machtiging om in een geding verweer te voeren (..)’. Een vergelijkbare regeling is terug te vinden in MR 1992, MR 1983 (beide artikel 41 lid 4) en MR 1983 (artikel 40 lid 4). Hoewel het tussenvonnis daar niets over vermeldt houd ik het ervoor, dat in dit specifieke geval de akte van splitsing anders bepaalde.
Volledige uitspraak: Rechtbank Rotterdam | 6 november 2013 | ECLI:NL:RBROT:2013:8757
De VvE die procedeert zonder procesvolmacht wordt volgens vaste rechtspraak niet-ontvankelijk verklaard. De volgende uitspraken zijn daarover met commentaar te vinden op VvERecht.nl:
Rechtbank Rotterdam | 23 januari 2013 | LJN BZ3254
Rechtbank Utrecht, 5 juni 2012, 12/269 F
Sector kanton Rechtbank Middelburg 25 juli 2011, LJN: BV8196
Gerechtshof Leeuwarden 21 juni 2011, LJN: BQ8703